12 april 2017

Het retentierecht van een werknemer

Mag een werknemer zaken achterhouden om betaling van achterstallig loon af te dwingen?

Dit stukje gaat over het retentierecht. Dat is een opschortingsrecht. Het is het recht van een schuldeiser om een zaak onder zich te houden totdat de schuldenaar zijn schuld inlost. Brengt u uw auto voor een onderhoudsbeurt naar de dealer, dan hoeft de dealer u uw auto niet terug te geven als u niet afrekent. Dat de dealer daarmee inbreuk maakt op uw eigendomsrecht, maakt niet uit. Hij is daartoe gerechtigd.

Kan een werknemer die nog loon van zijn (ex-)werkgever tegoed heeft ook zo handelen? Ja, dat kan. Eerste voorwaarde is natuurlijk wel dat hij iets achter te houden heeft. Het moet gaan om zaak, een stoffelijk iets dus, die met de loonvordering te maken heeft. Wiens eigendom de zaak is, maakt daarbij weinig uit. Relevant is of de werknemer verplicht is om de zaak af te geven. Dat kan dus ook gaan om een zaak die eigendom is van een ander dan de schuldenaar.

De rechtbank in Alkmaar heeft hierover onlangs een interessante uitspraak gedaan. Het betrof een kort geding dat was aangespannen door een leasemaatschappij tegen een groepje ex-werknemers van een inmiddels failliet vervoersbedrijf. Deze werknemers, alle chauffeurs, hadden nog loonvorderingen op het vervoersbedrijf. Zij weigerden daarom de geleaste bedrijfswagens in te leveren. Sterker nog, zij zijn deze gaan gebruiken ten behoeve van de bedrijfsvoering van een ander bedrijf, dat een regeling met de curator in het faillissement van het vervoersbedrijf had gesloten.

De leasemaatschappij voerde onder meer aan dat de wettelijk vereiste samenhang tussen de loonvorderingen van de chauffeurs (op het vervoersbedrijf) enerzijds en de eigendom van de bedrijfswagens (van de leasemaatschappij) anderzijds ontbrak. Verder stelde de leasemaatschappij dat het retentierecht van de chauffeurs was komen te vervallen omdat zowel hun arbeidsovereenkomsten met het vervoersbedrijf als de lease-overeenkomst door het faillissement waren geëindigd.

Beide verweren werden door de rechtbank verworpen. De bedrijfswagens waren in het kader van de arbeidsovereenkomsten aan de chauffeurs ter beschikking gesteld. De achterliggende lease-overeenkomsten strekten ertoe om de uitoefening van het vervoersbedrijf te faciliteren. De leasemaatschappij wist bovendien van de financiële problemen bij het vervoersbedrijf af. Onder die omstandigheden is er volgens de rechtbank voldoende samenhang tussen de loonvorderingen en de bedrijfswagens en bestaat dus een retentierecht. Dat recht is bovendien niet door het faillissement komen te vervallen omdat de chauffeurs de feitelijke macht over de bedrijfswagens ononderbroken zijn blijven uitoefenen en de leasemaatschappij daarvan al geruime tijd op de hoogte was. Dat de chauffeurs inmiddels bij een ander bedrijf in dienst waren getreden en zij de bedrijfswagens voor hun nieuwe werkgever inzetten, maakt dit niet anders. De overgang van hun dienstverbanden naar die nieuwe werkgever betrof een arrangement van de curator met dat bedrijf, waar de chauffeurs niet bij waren betrokken, zodat van hen ook niet mocht worden verwacht dat zij de rechtsgevolgen daarvan zouden inzien.

Deze beslissing heeft verstrekkende gevolgen voor de leasemaatschappij. Het komt er namelijk op neer dat zij genoodzaakt is om de loonvorderingen van de chauffeurs te voldoen, omdat zij anders haar eigendommen niet meer terug krijgt. En het ging in deze zaak om 11 chauffeurs. Dat kan dus behoorlijk oplopen.

De vraag is of de leasemaatschappij deze netelige situatie had kunnen voorkomen. Ik vermoed van niet. Daarvoor had zij minder betrokken moeten zijn met de bedrijfsvoering van haar klant, het vervoersbedrijf. Maar als dergelijke betrokkenheid eenmaal bestaat, kan die niet zomaar worden weggenomen. Zoiets is doorgaans het gevolg van een langdurige ontwikkeling waarin meerdere factoren in de bedrijfsvoering van de ondernemingen (vervoersbedrijf en leasemaatschappij) in toenemende mate aan elkaar zijn gaan kleven. Het eenzijdig aanbrengen van wijzigingen daarin zou dan wellicht de onderlinge handelsrelatie hebben beschadigd.

Een andere relevante vraag naar aanleiding van de besproken uitspraak is of leasemaatschappijen nu ineens moeten vrezen voor de uitoefening van retentierechten door (ex-)werknemers van hun klanten. Die vraag kan in het algemeen niet bevestigend of ontkennend worden beantwoord. Het zal – ja, daar is ‘ie weer! – afhangen van de omstandigheden van het geval. In het bijzonder zal het afhankelijk zijn van de vraag of voldoende samenhang bestaat tussen de loonvordering van de werknemer (op de klant, het bedrijf dat least) en de beschikking over de bedrijfswagen. Als de geleaste bedrijfswagens de ‘core business’ van de klant betreffen, zoals bij een vervoersbedrijf of transportbedrijf het geval is, kan die samenhang in voldoende mate aanwezig worden geacht. Als de leasemaatschappij vervolgens ook nog betrokken is bij de bedrijfsvoering van de klant (anders dan enkel door het aangaan van lease-overeenkomsten), zal het risico op een rechtsgeldige uitoefening van retentierechten van schuldeisende (ex-)werknemers van de klanten zeker bestaan.