Is de handtekening van de echtgenoot vereist bij een privéborgstelling van een ondernemer?
Wil je als ondernemer een bedrijfskrediet regelen? Dan loop je er geheid aan tegen aan dat de kredietverstrekker verlangt dat je privé borg staat én dat je echtgenoot daarvoor meetekent. Dat wordt steevast als een harde voorwaarde gesteld. De wet vereist dat nu eenmaal, zegt men. Maar is dat wel zo? Wat als de echtgenoot niet meetekent? Is de borgstelling daardoor dan waardeloos en staat de bank dan met lege handen?
De borgstelling
Op 22 augustus 2017 heeft het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een zaak waarin de bestuurder van een gefailleerde BV en zijn echtgenote het geld terugvorderden dat de bank op grond van een overeenkomst van borgtocht met de bestuurder uit de verkoop van hun (privé) woning had geïncasseerd.
Een ondernemer – ik noem hem ‘X’ – was via zijn beheer-BV 50%-aandeelhouder en medebestuurder van een BV die een bedrijf dreef in – kort gezegd – caravans, campers en (motor)jachten. Kort na de oprichting van de (3) BV’s in 2012 heeft de bank, bij wie X en zijn echtgenote vier jaar eerder al een hypotheek voor hun woning hadden afgesloten, een financiering van € 195.000 aan de BV verstrekt ten behoeve van de door de BV te ondernemen activiteiten. Het daaraan te grondslag liggende financieringsvoorstel is door X en zijn medebestuurder ondertekend en X ondertekende ook een akte van borgtocht. Uit die akte volgt dat hij persoonlijk borg stond tot € 75.000.
Een jaar later gaan de BV en de holdings failliet. De bank spreekt vervolgens X persoonlijk aan voor € 75.000. De echtgenote van X schrijft daarop aan de bank dat zij de overeenkomst van borgtocht met X vernietigt wegens het ontbreken van haar toestemming (aan X) voor het sluiten van die overeenkomst. Niettemin verkopen X en zijn echtgenote hun woning onderhands. Uit de verkoopopbrengst wordt onder protest € 75.000 aan de bank uitgekeerd. X en zijn echtgenote starten vervolgens een procedure bij de rechtbank waarin zij het geldbedrag terugvorderen. De rechtbank wijst die vordering af, waarop X en zijn echtgenote in hoger beroep gaan bij het hof in Den Bosch.
In hoger beroep stellen X en zijn echtgenote het volgende.
- De toestemming van de echtgenote van X voor het aangaan van de overeenkomst van borgtocht was wel degelijk vereist, en
- de bank heeft hoe dan ook geen verhaal mogen plegen op het deel van de verkoopopbrengst dat aan de echtgenote van X toekwam, omdat X niet in gemeenschap gehuwd is.
Een normale bedrijfshandeling: handtekening echtgenoot niet vereist
Met betrekking tot het toestemmingsvereiste stelt het hof (net als de rechtbank) het uitgangspunt voorop dat de echtgenoot van een ondernemer toestemming moet verlenen als de ondernemer een persoonlijke overeenkomst van borgtocht wenst aan te gaan, tenzij die overeenkomst wordt aangegaan “in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf.” En om dat te beoordelen moet naar alle omstandigheden worden gekeken.
Het hof oordeelt vervolgens dat het regelen van een bankkrediet bij aanvang van een bedrijf “volstrekt gebruikelijk” is en daarom in beginsel als “normale bedrijfshandeling” heeft te gelden. De specifieke inhoud van een overeenkomst kan dat nog wijzigen, maar in het onderhavige geval zag het hof daarvoor geen aanleiding.
De uitzondering ging in het geval van X niet op. Hij behoefde geen toestemming van zijn echtgenote om de overeenkomst van borgtocht met de bank aan te gaan, zodat deze overeenkomst ook niet meer kon worden vernietigd. De bank kon zich dus beroepen op de borgstelling van X.
Kortom, dat wat banken als uitgangspunt hanteren (“in beginsel moet de echtgenoot meetekenen voor de borgstelling”) is onjuist. Het uitgangspunt in rechte is juist dat dat niet nodig is.
Ook het tweede standpunt van X en zijn echtgenote werd door het hof niet gevolgd. Het hof oordeelde dat de bank ondanks dat de helft van de woning aan de echtgenote van X toebehoorde en geen huwelijksgemeenschap bestond, de bank hier doorheen kon en mocht prikken op grond van een (standaard)bepaling in de hypotheek op de woning.
Het resultaat: na jaren procederen in twee instanties bleef het door de bank geïncasseerde geld in handen van de bank.
Conclusies voor de praktijk
Uit deze uitspraak kunnen ten minste 2 lessen worden geleerd.
Ten eerste. Het vereiste van toestemming van de echtgenoot voor het aangaan van overeenkomsten van borgtocht of andere vormen van zekerheid is minder hard dan in de (rechts)praktijk doorgaans wordt verondersteld. De redenering van het hof komt in feite op weinig anders neer dan dat een borgstelling van een bestuurder-aandeelhouder in principe tot de normale uitoefening van het bedrijf behoort zolang het bestedingsdoel van het investeringskrediet strookt met de statutaire doelstelling van de BV. Een handtekening van de echtgenoot is dan dus niet vereist. Alleen bijzondere omstandigheden kunnen er dan nog toe leiden dat de overeenkomst niet binnen de normale bedrijfsuitoefening valt, in welk geval dan dus wel toestemming van de echtgenoot vereist is.
Ten tweede. Een bedrijfskrediet kun je als gehuwde ondernemer (zonder huwelijksgemeenschap) beter regelen bij een andere bank dan de bank of banken met wie je je privézaken regelt. Ga je toch bij dezelfde bank zaken doen, realiseer je dan dat de huwelijkse voorwaarden waarschijnlijk geen bescherming meer bieden tegen verhaal door de bank van zakelijke schulden op het vermogen van de echtgenoot. Met de voorwaarden van de privé-hypotheek prikt de bank eenvoudig door de bescherming van de huwelijkse voorwaarden heen.